3 januari 2006 - over tempels, de Turtle Inn, nieuwe Australische vrienden en sneeuwkettingen

Tussen kerst en Oud en Nieuw voor het eerst Tokio uit. Na anderhalf uur rijden (waarvan zeker een uur in file, zoals gebruikelijk) zaten we voor ons gevoel nog steeds midden in de stad. Bezien vanaf de express highway - een twaalf meter hoge weg die als een slang door de stad kronkelt - is Tokio één grote, betonnen jungle. Beklagenswaardig zijn de mensen die in kille ‘woonkazernes’ leven, pal naast of tussen de verschillende snelwegen.
Toen we het stedelijk gebied na een uur of twee eindelijk verlieten, werd het landschap heuvelachtig en steeds ruiger en aan de horizon zagen we bergen met besneeuwde toppen. Plaats van bestemming was het National Park Nikko, waar een belangrijk tempelcomplex ligt. In de lente en herfst is Nikko één van de grootste toeristische trekpleisters van het land. In de winter is het een desolaat dorp.
Ik dacht dat voornamelijk mensen in steden klein wonen in Japan, maar ook in Nikko waren de meeste huizen piepklein en dicht tegen elkaar gebouwd. Helaas lukte het me niet om naar binnen te loeren want zodra het donker werd gingen de luiken dicht. Meestal zag ik door de kieren nog net het felle licht schijnen van tl-lampen. Aan sfeerverlichting doen Japanners niet.
Het was er bitterkoud. Zelfs het boeddhabeeld aan de rand van het dorp, droeg een rode muts en een soort slab. Ik dacht eerst dat het een grap was, maar verderop in het bos stonden zeker twintig soortgelijke beelden. Ik vroeg uitleg aan Japanse toeristen, die onmiddellijk naar hun zakcomputers grepen waarin een hele encyclopedie is opgeslagen. Maar ze moesten me het antwoord schuldig blijven.
Nooit eerder bezochten we tempels in Azië, met onze handschoenen aan en een muts op. Het imposante complex ligt op een heuvel in een bos, met prachtige bomen die wel vijftig meter hoog zijn. Gewend aan de sobere Japanse bouwstijl, waren we verrast door de pracht en praal en vele Chinese invloeden. Veel tierelantijnen, drakenkoppen, boos kijkende goden, lotusbloemen en boeddha's. En alles gedrenkt in bladgoud. In één van de vertrekken zou ook een lantaarn hangen, geschonken door ‘the king of Holland’. Maar die is ons ontgaan. Op de sierlijke daken van de tempels en pagodes, sommigen al eeuwenoud, lag sneeuw. Heel bijzonder.
Maar Vic en Jim hadden vooral aandacht voor het ijs, de sneeuw en het halfbevroren beekje. En na een half uur al hadden ze natte voeten omdat ze natuurlijk ook ín het beekje waren gaan staan. Terug naar de Turtle Inn dan maar, onze Ryokan (Japans voor B&B) waar we en famille terechtkonden in de Spa: een groot bad met gloeiend heet water dat uitzicht bood op de rivier. De TI, goed aangeschreven in de Lonely Planet, zat vol westerlingen die het liefst in hun TI kimono rondliepen, op hele gladde TI slofjes, in afwachting van hun beurt om de Spa in te duiken.
Er zijn in Japan grofweg drie types westerlingen: de nerds (die onduidelijke onderzoeken doen of Japans studeren, het liefst de hele dag met hun hoofd in een boek of reisgids zitten en zo min mogelijk in contact treden met de medemens), expats en familieleden van expats. Wij maakten kennis met Roger en Connie Gordon uit Australië, en hun dochter Janet. Ze zouden aanvankelijk de feestdagen doorbrengen bij zoon Mike in Tokio. Maar zijn Japanse vriendin raakte bijkans overspannen van het onafgebroken geklets van haar schoonmoeder in spe. En dus had Mike zijn familie snel een paar dagen naar de bergen gestuurd.
De Gordon’s deden me denken aan Hyacinth en Onslow uit de serie ‘Keeping up appearances’. Hij liep er sjofel bij met zijn dikke buik in een verschoten trui, een afgezakte spijkerbroek aan en motorlaarzen. Zij was behangen met goud en pashmina’s. Van Peter verstonden we geen woord. Maar het geaffecteerde Engels van Helen maakte alles goed.
Zeker twintig jaar lang runden ze in de verlate outback van Australië, een grote farm met 15.000 (!) stuks vee. Een paar jaar geleden verkochten ze alles voor een vermogen en nu rentenieren ze op een kleine boerderij in Queensland, vlakbij zee, en reizen ze de hele wereld af. Dochter Janet was over uit New York waar ze op Broadway werkt (Yeah, I’m thirty and still on holliday with my parents…), en moest het uitstapje in goede banen leiden.
De Turtle Inn was definitief blijven hangen in de jaren zeventig: de kleur lichtbruin overheerste, op de grond lagen van die harige tegels, het meubilair was degelijk en lomp en het servies bestond uit grove mokken en borden van dik aardewerk. Niet stuk te krijgen, die inrichting en dus was het een ideale plek voor een gezin met jonge kinderen. Maar niet echt opwindend. ’s Avonds dus maar snel aan het bier met de Gordon’s die smakelijke verhalen vertelden over de meest vreemde gasten die ze langs kreeg op hun boerderij, tot een doofstomme Duitser aan toe die uiteindelijk een wereldberoemde dragqueen bleek te zijn.
Janet woonde een tijd in een appartement in Soho, pal tegeover de zangeres Courtney Love en het alweer gescheiden stel Nicole Kidmann en Lenny Gravitz. Never a dull moment. Zo was ze getuige geweest van ordinaire scheldpartijen tussen de dames en van een duistere figuur die in Love’s zitkamer een koffer vol dollars had geleegd. Het mocht niet baten: de excentrieke Love had zo’n grote betalingsachterstand dat ze haar appartement werd uitgezet. Ach, weer eens wat anders dan het Nederlandse showbizznieuws.
De tweede avond in de TI ervoeren we onze eerste aardschok: zeker tien seconden leek het alsof het gebouw op een trilplaat stond. Een angstaanjagend gevoel. Na bezoeken aan nog meer tempels en de lokale schaatsbaan, vonden we het tijd voor het ruigere werk en trokken we de bergen in. Ik had Bert bezworen dat ik Tokio niet zou verlaten zonder sneeuwkettingen achter in de auto en dat was maar goed ook. We waren nog geen tien minuten onderweg of kwamen al vast te zitten. Hadden we met veel pijn en moeite (de gebruiksaanwijzing was in het Japans) die kettingen om de voorwielen gedaan (natte spijkerbroeken, bevroren handen), kwamen we er achter dat de auto achterwielaandrijving had en dus nog steeds geen centimeter vooruit ging. Inmiddels zijn we sneeuwkettingenexperts.
De tocht naar boven was uiteindelijk prachtig. De begroeiing was veel lager dan in Europa, de wegen waren wit, er lag een dik pak sneeuw en er was weinig verkeer. We hadden voor het eerst in Japan het gevoel in de ongerepte natuur te zijn. Het skigebiedje bleek ideaal voor kinderen en je kon er alles huren, tot een skipak aan toe. Omdat we er maar een paar uur zouden blijven, hielden we het op sleetjes. Jim en Vic konden hun lol niet op.
Op de skipiste was een grote eetzaal waar we voor het eerst completely lost in translation waren omdat alles alleen maar in het Japans werd aangegeven. Er waren zelfs geen plaatjes die ons konden redden. Dus bestelden we op de gok een maaltijd.
Het was een wonderlijke ervaring om in een skigebied de enige westerlingen te zijn. En versgemaakte Japanse soep en rijst te eten in plaats van een käseschnitte. En groene thee te drinken in plaats van glühwein. Maar het was zeker voor herhaling vatbaar.