30 januari 2006 - Over Fuji San en schaatsen met Nederlanders

Eindelijk was het zover, het schaatsevenement met de Nederlandse gemeenschap aan de voet van de Fuji-vulkaan, de hoogste berg van Japan (ongeveer 3800 meter). Een goede reden om het hele weekend de stad uit te gaan. En dus verkaste de familie Van Haagen naar Hotel Ashiwada aan het Lake Oku-Kawaguchi, waar we een Japanese room hadden geboekt.
Dat was een feest. Het leek alsof we in een echt Japans huis terecht waren gekomen, met een prachtig uitzicht op het meer. De vier al opgemaakte futons lagen in de ruime kamer, met tatami matten op de vloer. Jim en Vic konden dus naar hartelust over de bedden rollen en allerlei ´karate´-oefeningen doen. Overal waren schuifdeuren en kasten en naast de futons stond een laag tafeltje - met servies, thee, warm water en een paar Japanse snackjes - waaraan je in de kleermakershouding kon zitten. Gelukkig was er een tv, zodat we ook een uurtje rust in de tent hadden. ‘En kijk mam, een telefoon waar je aan moet draaien!’ riep Jim. ‘Jullie weten wel hoe die werkt.’ En inderdaad stond er een telefoon van bakkeliet, met een ouderwetse draaischijf. Alsof er sinds de jaren vijftig niets meer aan het hotel was veranderd.
De kimono’s en sloffen - de outfit voor het bezoek aan de onsen (warmwaterbad) beneden in het hotel - lagen al klaar. Maar eerst moesten we Mount Fuji bewonderen, het symbool van Japan. Wij hebben windmolens, de Japanners hebben Fuji San (FS), zoals de berg eerbiedig wordt genoemd. Omdat er zoveel sneeuw is gevallen deze winter, was FS bijna helemaal bedekt en als een witte reuzin torende ze boven alles uit. De uitgestrekte hellingen zijn niet bewoond en het is heel apart om die desolate berg te zien liggen, in een overgecultiveerd landschap.
We moesten en zouden zo hoog komen als we konden, met onze Nissan, om die ene, briljante foto te maken. Maar al vrij snel was de weg naar boven bedekt met sneeuw. ‘Moeten we de kettingen omdoen?’ Vroeg ik nog. ‘ Niet nodig’, antwoordde Bert, terwijl we met het linkerachterwiel in een greppel vol met sneeuw belandden, waar we nooit meer op eigen kracht uit zouden komen. Terwijl we druk doende waren met takken, in de hoop het wiel houvast te bieden, kwam er een Honda naar beneden gegleden. Er was geen redden meer aan. We stonden met open mond toe stonden te kijken, hoe hij in slow motion tegen onze auto aanbotste.
Daar zat al een krasje of twee op, omdat het me niet was gelukt in de benauwde garage in Tokio, om de Nissan geheel schadevrij in de autolift te parkeren. Maar nu kwamen er nog een paar flinke deuken bij. De bestuurder van de Honda was er beduusd van maar reageerde later op geheel Japanse wijze. Hij maakte een diepe buiging voor Bert en een voor mij, terwijl hij zich maar verontschuldigde: 'Suimasen, suimasen....'(sorry, sorry). Uiteindelijk werden we door een groep hoveniers met een truckje de greppel uitgetrokken waarop Bert en ik, op onze beurt, buigend heen en weer liepen om iedereen te bedanken: 'arrigato gozaimas, domo arrigato..'(heel veel dank). En zo liepen we allemaal buigend rond op de berg.
Uiteindelijk zijn we in optocht naar de Koban, de plaatselijke politie, gereden, waar een jong ventje in uniform het uitproestte toen er een schets van de aanrijding werd gemaakt. De Honda-bestuurder voelde zich nog lulliger. Bij het afscheid volgde er opnieuw een diepe buiging voor Bert en mij. Wij waren onder de indruk, gewend als we zijn aan gevloek en getier en een flinke dosis botheid, als je in Nederland in een botsing verzeilt raakt.
Eenmaal terug in het hotel leek het net alsof we in een ander tijdperk waren beland. Tot in de kleinste uithoeken klonk er een pianomuziekje met watervalgeluiden en fluitende vogels, op de achtergrond. In de zaal rechts was een groep Japanners van middelbare leeftijd aan het stijldansen (een zeer populaire bezigheid; zie blog), in de zaal links deden tafels vol mensen in kimono en overjas, zich tegoed aan het buffet. Je moest er snel bij zijn. Steeds als er nieuwe gefrituurde garnalen, rauwe tonijn of andere lekkernijen binnenkwamen, stortte iedereen zich op de schalen die in een mum van tijd leeg waren. Het was een verademing om hier vrouwen te zien met body, die smakelijk het ene bakje na het andere naar binnen werkten met hun stokjes. In plaats van die magere modepoppetjes in Tokio die ik ervan verdenk maar een kommetje rijst per dag te eten en twee blaadjes sla.
Na een sessie in de onsen en een voetmassage op een elektrisch apparaat, waren we helemaal Zen en klaar voor de futon. De jongens vinden het heerlijk om op zo’n matrasje op de grond te liggen. Bert en ik zijn niet laaiend enthousiast. Als je op je rug gaat liggen en je verder niet beweegt is het prima. Maar je moet het niet wagen op je zij draaien want dan krijg je acuut last van je botten.
Japanners ontbijten ook met gebakken zalm, rijst en een miso-soepje toe, maar dat ging ons te ver. Dan toch liever toast met jam of ei. Toen we vertrokken, om een uur of tien, werd er in de balzaal alweer naar hartelust gedanst op Amerikaanse evergreens.

Eenmaal bij de schaatsbaan aan de voet van Fuji San - helaas slecht te zien omdat het nogal heiig was - werden we verwelkomt door Frans Bauer en Marianne Weber. Meteen thuis. Waarom zijn liedjes die je in Nederland direct uit zou zetten in het buitenland opeens zo leuk? Uit nostalgie? Of een beetje heimwee?
Onder de verbaasde blikken van een handjevol Japanners, trokken zo’n tachtig Nederlanders (volwassenen en kinderen) - tussen het socialisen en drinken door - verwoed baantjes, als voorbereiding op de officiële schaatswedstrijden. Tot onze verrassing dook daar opeens ook voormalig schaatskampioen Ben van de Burg op, met vrouw en kind. Hij werkt bij Vodafone in Tokio en was nog even opgewekt en spontaan als vijftien jaar geleden, toen hij zijn piek beleefde op het ijs. Na lang aandringen deed hij toch mee aan de wedstrijd (een rondje) en schaatste alle heren naar huis.
Ondanks mijn supernoren moest ik het persoonlijk afleggen tegen zijn dochter van elf en een deelneemster op kunstschaatsen. Tot grote hilariteit van Bert. Maar met mijn derde plaats maakte ik in ieder geval op Jim een onuitwisbare indruk: ‘Mam, mag ik je beker morgen mee naar school nemen?’ Voor alle kinderen was er een schaatsmedaille, die hij koestert als zijn grootste schat.
We aten heerlijke snert met worst en wat me vooral opviel was dat iedereen enthousiast met elkaar praatte en geïnteresseerd was in het verhaal van de ander. Geen gereserveerd gedoe, geen kinnesinne, geen scheef geloer naar elkaar. Daar heb je geen zin in als je in Japan zit en andere Nederlanders maar weinig ziet, omdat iedereen nou eenmaal ver uit elkaar woont in dat enorme Tokio. We vonden het jammer dat er een einde kwam aan deze op en top Nederlandse middag. Het was heel raar om vervolgens in de schemering naar huis te rijden en overal vreemde huizen te zien staan en Japanse lettertekens. En door een bergachtig landschap te rijden in plaats van de polder.

Fotobijschrift: bij gebrek aan een mooi plaatje van Fuji San, een foto van de besneeuwde speeltuin vlakbij ons huis (na een dag was de pret alweer voorbij; in de rest van het land kunnen ze inmiddels geen sneeuw meer zien)

P.s. Bert heeft plechtig beloofd nu echt een stukje te schrijven over z´n werk. De foto is er al. Nu de rest nog.