Elsevier; Chinese boeren omarmen de viool; 7 augustus 2010

Het boerendorp Donggaocun, iets buiten de Chinese metropool Peking, is veranderd in een van de grootste werkplaatsen voor snaarinstrumenten ter wereld. 'We hebben nu een beter bestaan'.

Tussen de weilanden liggen clusters ommuurde boerderijen van rode baksteen en overal scharrelen kippen rond. Bij een schuur staat een ezel zijn longen uit zijn lijf te balken. En over een onverharde weg rijdt een vrouw op een brommer met een aanhangwagentje, vol zakken rijst.
Op het eerst gezicht is er niets bijzonders te zien aan deze boerenstreek in China, die voorheen vooral bekend stond om de perzikteelt. Wat echter afwijkt, zijn de wonderlijke bergen afval die her en der tussen de gebouwen liggen: houten platen waaruit nauwkeurig de sierlijke contouren van violen zijn gezaagd.
In 1988 ging het roer om in het dorp en opende de eerste instrumentenfabriek hier zijn deuren. Sindsdien legden steeds meer boeren zich toe op het maken van violen, cellos en de contrabas. Inmiddels tellen het dorp en omgeving negen fabrieken en naar schatting 150 werkplaatsen. En is de streek hard op weg om de grootste producent van snaarinstrumenten in China te worden.
De hoofdstraat van Donggaocun is een lang en recht en staat vol fantasieloze, betonnen gebouwen. Twee jaar geleden werden water en lucht nog sterk vervuild door de lokale papierfabriek. Maar in 2008, vlak voor de Olympische Spelen in de hoofdstad Peking, zestig kilometer verderop, moest de fabriek dicht. Om de lucht te ‘zuiveren’ voor de atleten. De machines werden verwijderd en in de werkplaats, die is omgedoopt tot de ‘Beijing Hongsheng Yun Violin Instruments’, hangen nu overal onbewerkte kasten van violen.

Oogsttijd
Aan een lange tafel zitten vrouwen gebogen over de instrumenten om ze te polijsten, een heel secuur werkje. Even verderop wordt het geluid van een contrabas getest. En bij een werkbank die vol ligt met losse onderdelen, boort de ‘hoofdbouwer’ gaatjes in de onderkant van de violenkasten, waarin hij een soort stop draait.
‘Eerst was ik elektricien,’ vertelt de man. ‘Maar ik reisde elke dag lang heen en weer naar Peking om werk te zoeken. Toen ik me kon laten omscholen in een andere violenfabriek heb ik geen seconde getwijfeld. Nu ben ik er trots op dat ik zo’n mooi product kan maken.’
In deze werkplaats worden jaarlijks rond de duizend instrumenten gemaakt. Met de hand, want in China is handarbeid nog altijd goedkoper dan het investeren in machines. Veel dorpelingen hebben een parttime contract zodat ze ook op het land kunnen blijven werken. In oogsttijd ligt de vioolproductie dan ook nagenoeg stil.
‘Dit dorp heeft de afgelopen tien jaar een metamorfose ondergaan,' vertelt Zhao Gangcai, een van de managers. ‘Bijna iedereen heeft nu wel iets te maken met de vioolbouw. Er wordt veel georganiseerd na het werk, er zijn regelmatig optredens van violisten die hier instrumenten komen testen en de mensen hebben meer gevoel gekregen voor cultuur en muziek. Maar bovenal verdienen we veel meer en is ons moreel erop vooruitgegaan. Want we weten nu dat het mogelijk is om een andere weg in te slaan en we hebben een beter bestaan.’
Ondanks de snelle modernisering van China en de welvaartstoename in de steden, is de armoede op het platteland schrijnend. Veel boeren moeten nog steeds zien rond te komen van 1 à 2 dollar per dag. Maar Donggaocun lijkt, dankzij de snaarinstrumenten, definitief uit de armoede ontsnapt.
Dat is niet alleen zichtbaar door de hoeveelheid middenklasse auto’s die overal zijn geparkeerd, maar ook door de lokale lagere school Ta Wang Wu, die goed in de verf zit. Alle kinderen dragen een schooluniform: een wit shirt en een groen broekje of rokje. Alle basisvoorzieningen zijn er en er is zelfs een heus recreatieveld met speeltoestellen.
Oost en West ontmoeten elkaar in de school. In de hoofdgang hangen geverfde portretten van de drie grote communistische leiders uit het verleden: Mao Zedong, Zhou Enlai en Deng Xioaping, omringd met lachende schoolkinderen. Maar in het muzieklokaal sieren de grote componisten de muur: Franz Schubert, Wolfgang Amadeus Mozart, Frédéric Chopin en Ludwig von Beethoven.
Op omgekeerde kistjes zitten 21 schoolkinderen uit groep een, met de violen tussen de schouder en de kin geklemd. De zes- en zevenjarigen doen verwoedde pogingen om de instructies van meester Gao de Fa op te volgen, die hier al bijna 35 jaar werkt. Op zijn ‘Yi-ar-san-su…’(één, twee, drie vier) klinkt een oorverdovend gesnerp van strijkstokken op snaren. Sommige leerlingen blijven geconcentreerd heen en weer bewegen met hun strijkstok. Anderen krabben ermee op hun rug zodra de meester even niet kijkt en draaien onrustig heen en weer op hun kistjes.
‘Omdat het dorp redelijk welvarend is ging er de afgelopen jaren ook meer geld naar de school,’ zegt Gao De Fa. ‘Het lokale onderwijsdepartement heeft veertig muziekleraren getraind en alle scholen in de regio hebben de beschikking tot gratis instrumenten. Alle jonge kinderen in de streek krijgen viool spel nu met de paplepel ingegoten.’
Leidt dat ook tot de ontwikkeling van groot talent? Even grinnikt Gao De Fa. ‘We brengen ze op school alleen de basisbeginselen bij. Ze spelen vooral voor de lol. De kinderen die verder willen komen op de viool, zullen echt naar de grote stad moeten.’

Het verhaal van Donggaocun staat niet op zich. Verspreid over heel China zijn er naar schatting honderden fabrikanten van snaarinstrumenten, die een grote bedreiging vormen voor Westerse producenten. Volgens de China Association of Musicall Instruments werden er in 2009 door de negen grootste Chinese fabrikanten, 845 duizend violen geproduceerd waarvan er ruim 711 duizend zijn geëxporteerd naar het buitenland.
‘China is inmiddels de grootste producent van violen ter wereld,’ zegt Sam Matthews, een Amerikaans violist en cellist, die woont en werkt in Sjanghai. ‘Echte ambachtslieden in het Westen die topkwaliteit leveren worden nog niet geraakt door de Chinese export. Maar fabrikanten van gewone kwaliteit uit Japan, Duitsland en Frankrijk moeten hun productie verplaatsen naar China, of ze verliezen de concurrentiestrijd. Hier kost een viool in de winkel, na onderhandelen, ongeveer dertig tot veertig procent minder dan in het Westen. In de groothandel zijn de prijsverschillen nog groter.’
Chinese fabrieken vragen Matthews regelmatig om violen te komen testen. ‘De meeste fabrieksbazen en werknemers hadden überhaupt nog nooit een instrument vastgehouden, voordat ze aan de productie begonnen. En hadden dus ook geen idee hoe een viool moest klinken. Maar Chinezen werken hard en leren snel. Wat de kwaliteit betreft is er de vooral de afgelopen vier jaar een grote sprong voorwaarts gemaakt. Er is nu een breed aanbod en de prijzen variëren van 300 rmb tot 12000 rmb.’ (35 tot 1400 euro)
Kunnen Westerse orkesten een toestroom van Chinese topviolisten verwachten, nu zoveel mensen in aanraking komen met het instrument? Dat duurt nog wel even, verwacht Matthews. ‘Het reservoir aan talenten, waaruit de Chinese conservatoria kunnen putten is weliswaar veel groter dan in Europa en Amerika. Maar in China bestaat niet de traditie noch de expertise om mensen op te leiden voor grote orkesten. Zijn hier vooral gericht op het opleiden van soloartiesten. En die talenten zijn heel schaars. Bovendien is voor hen maar weinig werk.'