maart 2009 - over botsingen en zwarte wratten
Hoe het veroorzaken van een licht verkeersongeluk in Japan leidt tot een korte heropvoeding cursus en een eindeloze oefening in zelfbeheersing.‘Maak vooral geen ongelukken want zelfs bij een kleine botsing zullen Japanners een whiplash voorwenden. Dat kost niet alleen geld, ook worden er punten afgetrokken van je rijbewijs,’ zei een vriend tegen me toen ik net in Tokio kwam wonen. ‘Of je raakt je rijbewijs kwijt. En onthoud: een buitenlander is altijd schuldig. Zelfs als is hij dat niet.’
Ik was een gewaarschuwd mens. Maar ondanks mijn slakkengang door de stad, ging het tóch mis. Het was een ongeluk van niks. Ik reed in een file en was net mijn ruziënde kinderen aan het toespreken toen het stoplicht op rood sprong. Omdat ik te laat reageerde, kuste ik de taxi voor me aan. Mijn auto had geen krasje, de taxi slechts een lichte deuk in de bumper.
Japanners gaan altijd diep door het stof als ze een fout hebben gemaakt en het leek me verstandig dit voorbeeld te volgen. Handenwringend liep ik naar de taxi waar ik me met een gebogen hoofd en een schuldbewust gezicht uitputte in excuses, ‘Sumimasen, gomennasai! I’m soo sorry!’
Maar de taxichauffeur en zijn passagier, een chique dame op de achterbank, zaten beiden driftig te bellen. Ze keurden me geen blik waardig en waren een slimme strategie aan het bespreken met het thuisfront, zoveel was duidelijk.
Binnen vijf minuten stond er een peloton politieagenten om ons heen en kwam er een ziekenauto aangereden. Zuchtend en met van pijn vertrokken gezichten, wankelden de chauffeur en zijn passagier opeens de auto uit.
Terwijl ze hun hoofden ondersteunden met hun handen, werden ze afgevoerd door bezorgde broeders. Ik moest me binnen twee dagen melden op het bureau.
Veiligheid gaat boven alles in dit land. En nu had ik, een Gaijin (buitenlander) nota bene, met mijn ‘roekeloze’ gedrag zomaar twee Japanners verwond!
De politie nam de zaak hoog op en wilde alles van me weten, tot en met de naam van de middelbare school aan toe. Daarna kreeg ik een gedetailleerde situatieschets te zien van het ongeluk, waar iemand zeker een dag aan had gewerkt. En werd ik onderworpen aan een streng kruisverhoor.
Je zou denken dat Het Gezag wel iets beters te doen heeft in een wereldstad zoals Tokio. Maar aangezien er nauwelijks sprake is van criminaliteit en de onderwereld (de yakuza) zijn zaakjes zélf afhandelt, concentreert de politie zich vooral op naleving van de regels, het afstraffen van kleine overtredingen én op verkeersongelukken. En dat doet Het Gezag uiteraard met grote toewijding.
Alsof we bezig waren met het oplossen van een moord, moest ik de botsing zo gedetailleerd mogelijk navertellen. ‘Dus u verliet de school, belandde in een file en sprak uw kinderen toe. Maar wat zei u precies en waarom? Keek u daarbij achterom? Wat zeiden uw kinderen? En toen u weer naar voren keek, zag u toen het stoplicht op rood springen? Wat deed u toen? En wat deed de taxi?’
Ik wist dat ik met de Japanse politie beter niet in discussie kon gaan. Het aanpassingsvermogen van een mens is grenzeloos. Geheel tegen mijn licht opvliegende aard in, beantwoordde ik alle vragen zo rustig mogelijk.
Bovendien informeerde ik naar de adressen van de slachtoffers zodat ik ze iets kon sturen om het ‘leed’ te verzachten, ook een goed gebruik in Japan. De taxichauffeur had daar geen bezwaar tegen, aldus de agent, maar zijn passagier wenste geen enkel contact.
Ik bekende nog wel tien keer schuld maar het mocht allemaal niet baten. De agenten lieten me iedere handeling die ik in de auto had verricht, alsnog zes keer overdoen. En pas drie uur later, toen ik een nekhernia had van het ronddraaien met mijn hoofd, lieten ze me gaan.
‘De straffen op het veroorzaken van een ongeluk met gewonden zijn veel zwaarder geworden,’ zei mijn ondervrager nog. ‘Waarschijnlijk komt de zaak voor de rechter.’
Ik dacht dat hij een grap maakte, of me gewoon op de kast wilde jagen. Maar een paar maanden later kreeg ik een dringend verzoek van de officier van justitie. Of ik me zo spoedig mogelijk wilde melden.
In een grijs kantoor in een soort ‘bunker’ uit de jaren zeventig, waar nooit meer iets aan was gedaan, zat de officier van justitie meneer Hoshino. Hij had een vertaalster aan zijn zijde die me mijn rechten voorlas. Ik hóefde niet te antwoorden, maar het was wel wenselijk. Aanvankelijk glimlachte ze nog vriendelijk naar me.
Hoshino was een kleurloos mannetje. Zijn haren leken wel op zijn hoofd vast te zijn geplakt, hij had een uitdrukkingsloze blik in zijn ogen, droeg een ouderwetse bril en er zat een grote zwarte wrat op het puntje van zijn neus.
Het mysterie van de zwarte wratten zal ik nooit kunnen ontrafelen. Veel Japanners schuwen ieder straaltje zon omdat een gebruinde huid ordinair is. Sproeten en moedervlekken worden beschouwd als een ramp. En er zijn in de stad honderden schoonheidsklinieken die ieder vlekje op de huid vakkundig weglaseren. Maar aan lelijke zwarte wratten lijkt niemand zich te storen, zelfs niet als ze oogleden of neuspunten ontsieren of onderaan iemands kin bungelen.
Hoshino las het politierapport voor met mijn relaas; de vertaalster herhaalde alles nog eens in gebroken Engels en vroeg om een bevestiging. Ik deed ondertussen wanhopige pogingen om me niet te concentreren op Hoshino’s neus. Maar waar ik ook keek mijn ogen werden steeds naar de wrat getrokken, die alsmaar groter leek te worden.
Toen de officier van justitie klaar was met zijn verhaal, leunde hij achterover, dacht diep na en zoog zijn longen vol lucht. Opeens barstte hij uit in een tirade en sloeg met het dossier op tafel. De vertaalster nam haar taak zeer letterlijk en schreeuwde een potje mee.
De taxichauffeur bleek weer beter te zijn maar de vrouwelijke passagier zat al maanden thuis met een whiplash en had een klacht ingediend omdat dat het verzekeringsgeld maar niet door kwam. ‘U heeft nooit meer iets van u laten horen! Hoe durft u?!’ Blafte Hoshino. ‘Ik overweeg u een schadevergoeding op te leggen van 24 duizend euro!’
Ik was perplex. Ik legde uit dat de passagier geen contact met me wenste. ‘Toch heb ik haar via de taxicentrale een doos koek gestuurd en nogmaals mijn verontschuldigingen aangeboden. Wat had ik nog meer moeten doen?’
Gelukkig kon ik bewijsmateriaal verleggen: de bonnen van het postkantoor. Hoshino leek even van zijn stuk te zijn gebracht, maar hervatte al snel zijn tirade. ‘U had moeten bellen! Maar maandenlang heeft u niets laten horen. Een schande is het! Zo gaan wij in dit land niet met elkaar om!’
Moest ik dit onvervalste staaltje van machtsmisbruik wél over mijn kant laten gaan? In Nederland had ik iemand als Hoshino al lang de wind van voren gegeven. Maar ik dacht terug aan de woorden van mijn vriend - ‘een buitenlander is altijd schuldig’ - en aan die boete van 24 duizend euro.
Ook ik zoog mijn longen vol lucht, vooral om mijn gemak te bewaren. En piepte: ‘in Nederland word je veroordeeld voor stalken als je probeert contact te zoeken met iemand die dat niet wil.’
Inmiddels stond de zwarte wrat op Hishino’s neus in een permanente trilstand. Straks werd ik ook nog beschuldigd van ‘beledigend staren’. Ik liet mijn hoofd maar naar beneden hangen zodat ik alleen de grond nog kon zien. Hoshino dacht nog dieper na. En brulde toen. ‘Maar we zijn hier niet in Nederland! Begrepen?’
‘Ja…’, piepte ik weer. De laatste keer dat ik zo op mijn lazer had gekregen was op de middelbare school. Toen ik op het matje werd geroepen wegens spijbelen. Sindsdien waren er zeker 27 jaar verstreken maar ik voelde me weer die volstrekt kansloze puber.
Hoshino pruttelde nog wat na en riep toen opeens: ‘ik kan zien dat u spijt heeft, ik zal er nog eens over nadenken. Ik wil binnen een dag door de verzekering worden gebeld over de kwestie. U hoort nog van me!’
Al buigend liep ik achterstevoren zijn kamer uit want ook dát hoort zo in Japan. Er zat een knappe, goed verzorgde vrouw in de wachtkamer. Haar gezicht kwam me bekend voor. Ik groette maar ze voelde zich duidelijk niet op haar gemak. Pas toen ik op weg was naar de metro realiseerde ik wie ze was: het vermeende slachtoffer, blakend van gezondheid!
Van een collega’s hoorde ik later dat Japanse officieren van justitie altijd zo te keer gaan: ‘noem het een ultrakorte heropvoedingcursus’. En dat vinden Japanners volstrekt normaal. In de sterk hiërarchische samenleving en ook binnen het bedrijfsleven, blaffen superieuren hun ondergeschikten wel vaker af. Een weerwoord wordt niet op prijs gesteld. Wie een grote bek terug heeft, kan alles vergeten.
De verzekering liet weten dat het ‘slachtoffer’ al vaker schadevergoedingen had geclaimd en er zeker tien pogingen waren ondernomen om haar te bereiken. Maar ze was nooit thuis. En Hoshino? Ik wacht nog steeds op zijn vonnis.