december 2010 - Wild China
Eh...normaal gesproken dan. Maar helaas hing er een wolk in het dal en was alles dus in dichte mist gehuld.
De chauffeur, die op allerlei manieren probeerde brandstof te besparen omdat hij de kosten van de benzine zelf moest betalen, vond het niet nodig de lichten aan te doen. In plaats daarvan toeterde hij liever onophoudelijk om tegenliggers te waarschuwen. We waren opgelucht toen de weg opeens ophield en we wel móesten stoppen.
Een klein, gedrongen vrouwtje stond te wachten, om ons naar het guesthouse 'Sunnyside' te brengen. Ze sjorde de grote gezinskoffer op haar rug en bond hem vast om haar middel met een brede band. Daarna wilde ze ook nog het kleine koffertje op haar nek plaatsen. We moesten de grootste moeite doen om het zelf te mogen dragen.
Ze leidde ons over een onverhard, glibberig pad. Het slingerde door een boerendorp dat op een heuvelrug lag. De huizen van baksteen en leem werden met subsidie van de overheid opgeknapt en overal klonk getimmer.
Uit de mist doken steeds Hani vrouwen op (een van de vele etnische minderheden in de streek), met felgekleurde hoofddoeken boven hun verweerde gezichten. Ze brachten hun buffels en grote, zwarte varkens terug naar de stallen. En dat was onze redding. Want Jim en Vic, die zich hardop afvroegen wat we kwamen doen in dit tochtige, mistige gat, leefden opeens helemaal op. Vooral toen er ook nog biggetjes kwamen aanzetten.
Opeens liep onze 'draagster' dwars door een braakliggend veld en klom ze met het grootste gemak over een omgevallen boomstronk - met de zware last op haar rug. Wij kwamen er hijgend en strompelend achteraan en konden zelfs dat ene, lullige koffertje nauwelijks dragen.
Het guesthouse met fantaaastisch uitzicht op de rijstvelden, volgens de Lonely Planet, lag aan de rand van het dorp. Het was nog half in aanbouw. Maar we kregen de mooiste twee kamers op het dak. Met elektrische dekens tegen de kou, zei de eigenaar heel trots. Een probleem: er was al uren geen stroom.
Opeens waren we terug in onze backpackers tijd: geen stroom, alleen koud water en onzekerheid over de dingen die komen gingen. Maar het had zo zijn charmes. In de keuken was een stoof neergezet met smeulend hout en kolen. De eigenaar en zijn vrouw stonden allerlei heerlijke gerechten klaar te maken, op een wok die op gas brandde. En er was bier voor ons en chocomel voor de boys. Bovendien hadden we een stok kaarten. En kwamen er zowaar nog drie backpackers aangezet, twee jongens uit New York en een leuke Francaise.
Werd het toch nog gezellig. Uiteindelijk hadden we helemaal geen zin om de warme stoof en het aangename gezelschap te verlaten. Alleen omdat we moesten (Vic viel in slaap met z’n hoofd op tafel), waggelden we na een paar uur met een zaklamp in de hand naar boven. Waar alles nog steeds in dichte mist was gehuld.
'Wel een drama als het morgen nog zo is...', siste Bert tussen z’n tanden door. 'Dan hebben we de hele tocht echt voor niets gemaakt.' Het voelde als naar Zwitserland rijden voor wintersport, om er achter te komen dat er geen druppel sneeuw lag. Maar we hadden nog vijftien uur te gaan, voordat we terug moesten naar Kunmin.
Ik geloof niet dat ik echt heb geslapen die nacht. Het dekbed was vierkant in plaats van langwerpig en moest kiezen tussen koude voeten of een koude nek. Ik durfde het dekbed ook weer niet te hoog op te trekken, uit angst dat ik kleine Vic dan zou verstikken. Toen de eerste haan begon te kraaien, om half zes ’s ochtends, keek ik hoopvol naar buiten. Er was nog steeds niets te zien.
Ik had net besloten dat er vast ergere dingen zijn in het leven dan 500 kilometer rijden voor niets (al kwam ik even niet op wat dat dan was), toen er een opgewonden geschreeuw van buiten klonk, van een van de Amerikanen.
Toen ik de gordijnen open trok lag daar buiten, aan mijn voeten, het mooiste panorama dat ik ooit had gezien. Het leek op een surrealistisch schilderij, dat steeds van kleur verschoot als de zon af en toe doorbrak. Alle moeheid was op slag verdwenen. Ja, eindelijk waren we echt in 'Wild and Incredible China'.