Over Joan; Amsterdam 20 augustus 2024

In de herfst van 1965 werd ik geboren in Amsterdam; de wereld was in de ban van de eerste foto’s van de planeet Mars en van de oorlog in Vietnam. Als protest tegen die oorlog (en tegen de atoombom) dansten de Provo’s in Amsterdam ieder weekend rondom het standbeeld Het Lievertje aan het Spui en deelden ze rozijnen uit.
‘Daar gingen jullie vast ook vaak heen?’, vroeg ik eens aan mijn ouders, al kon ik het antwoord wel raden. ‘Nee nooit. Daar waren wij te truttig voor; bovendien vonden wij die nozems toen bespottelijk.’
Met ‘wij’ bedoelden ze jonge gezinnen uit de middenklasse, mensen met ‘degelijke banen’ die een eigen huis, een TV en een auto wilden hebben. Het gezin Veldkamp - uitgebreid met broer Sytze en zus Lot - belandde uiteindelijk in het dorpje Heeze in Brabant. 

Het schijnt dat je levensloop in hoge mate wordt bepaald door je jeugd, je familiegeschiedenis en je genen. Op die jeugd kom ik nog terug. Wat betreft die andere factoren: ik heb een onrustige aard en mochten genen daarin een rol spelen dan heb ik ze zeker geërfd van een aantal markante voorouders.

Ik denk aan de walvisvaarder Maarten Mooij uit Callantsoog die in de achttiende eeuw als commandeur op houten driemasters voortdurend richting Groenland en Spitsbergen zeilde. In 1786 kwam hij maandenlang in barre omstandigheden vast te zitten in het ijs. Hij overleefde het hachelijke avontuur ternauwernood maar gaf het reizen en de walvisjacht niet op.
Ik denk ook aan mijn overgrootvader Jacob Bakker uit Heiloo - boer - die in 1890 zijn geluk ging beproeven in het ruige Zuid-Afrika. Hij was daar getuige van de toenemende spanningen tussen de Boeren en de Engelsen en hij onderging het zware bestaan op geïsoleerde boerderijen, waar hij hielp als knecht. Zonder een eigen paard was je nergens. Na drie jaar werd hij ernstig ziek en keerde hij terug naar Nederland.

Rond diezelfde tijd trok mijn Amsterdamse betovergrootvader Jacob Olie - pionier op het gebied van fotografie - er iedere dag op uit om de oprukkende stad en haar omgeving te fotograferen. Altijd vergezeld van een zwaar statief deinsde hij er niet voor terug om op hoge daken te klimmen of desnoods in dakgoten te staan. Als hij maar dat ene, fascinerende beeld kon vastleggen. Dat deed hij tot zijn dood in 1905.
Tenslotte kom ik uit bij mijn eigen vader, Hans Veldkamp uit Haarlem, die als exportmanager (eerst bij Philips en daarna bij DAF - vandaar de verhuizing naar Brabant) een groot deel van zijn tijd doorbracht in Afrika en het Midden-Oosten. Daar verkocht hij trucks en sloot hij in steenkolen- Engels en Frans deals met de meest kleurrijke figuren. Het was eerder regel dan uitzondering dat er tijdens zo’n deal ook een bedrag ‘onder de tafel’ werd betaald, vertelde hij me later.
Ik was als kind maar in twee dingen geïnteresseerd als hij thuiskwam: of hij ook een cadeau had meegenomen en of hij 'wilde dieren in het echt' had gezien; apen, leeuwen en vooral: olifanten? Dat leek mij toen het hoogst haalbare in het leven. Ja dat had hij, zo zag ik ook op de foto’s die hij tijdens zijn reizen maakten. Werk of niet, de camera ging altijd mee.

Marokko

Terug naar mijn jeugd. Hans besloot dat het een goed idee zou zijn om met het gezin een paar jaar in Marokko te gaan wonen. Dan kon hij van daaruit nog veel meer trucks verkopen. En dus verhuisden we in de zomer van 1974 - ik was negen jaar - van het veilige en rustige Heeze, gelegen tussen de maisvelden, naar de chaotische miljoenenstad Casablanca.
De eerste week werden we in hartje centrum iedere ochtend om vier uur wakker van Arabisch gezang (het ochtendgebed) vanaf de minaret dichtbij ons hotel. Rondom het hotel hielden zich bedelaars op en een paar blokken verderop was het een grote bende en woonden mensen in krotten.
De kinderen Veldkamp hadden nooit eerder bedelaars gezien laat staan echte armoede; wij waren de keurige straten in Heeze gewend met aangeharkte tuinen en kaarsrecht gesnoeide hagen. Wat deed ‘ons pap’ ons aan? Ik heb dagenlang niet met hem gesproken, mijn keel dichtgeschroefd van de heimwee.
Maar het kwam goed. We leerden Frans, we maakten vrienden en we woonden in een buitenwijk van Casablanca in een bescheiden bungalow met palmen en bananen- en mandarijnenbomen in de tuin. Als je op het dak klom zag je de Atlantische Oceaan in de verte schitteren.

Zodra zich een lang weekend of een vakantie aandiende trok het gezin Veldkamp in een groene Renault 20 het land in. Om ruzie op de achterbank te voorkomen luisterden we - immer gehuld in sigarettenrook - naar cassettebandjes met verhalen over Pippi Langkous en Karlsson van het dak. Van deze eigenzinnige, volstrekt onaangepaste figuren kon ik geen genoeg krijgen.
Op naar de betoverende koningssteden Meknes, Fes en Marrakesh waar gesluierde vrouwen in kleurrijke jalaba’s flaneerden over straat en grote villa’s en paleizen bekleed waren met mooie mozaïeken en bladgoud.
In de medina’s kwam je ogen tekort om de bergen groente en fruit, het bewerkte koper, de kleurrijke kleden en het aardewerk in je op te nemen. Het rook er steevast naar kruiden, mint, pis en ezelpoep en ik was altijd een beetje bang om kwijt te raken en als slaafje te eindigen in een van de vele riads, die verscholen gingen achter zware houten deuren.
Op naar het oneindige Atlasgebergte, het domein van de berbers. Sommige families woonden nog in grotten. Vrouwen en  meisjes van mijn leeftijd kwamen aan het einde van de middag met metershoge takkenbossen op hun rug terug van het land, terwijl de mannen en jongens verveeld rondhingen rondom de dorpscafé’s. Dit leidde tot grote verontwaardiging in de Renault 20.

Soms reden we door tot de soukh in Zagora, aan de rand van de woestijn waar kamelen en dromedarissen lagen uit te rusten van lange tochten en het desolate landschap deed denken aan het einde van de wereld. Op de weg terug naar huis kwamen we langs groene oases en kasba’s van rode klei die oprezen uit de woestenij.
Achter iedere bocht schuilde een nieuwe wereld en soms ook gevaar maar het was altijd spannend. Kennis over de gruwelijkheden die plaatsvonden onder het repressieve bewind van koning HassanII had ik toen nog niet. Ik vond Marokko magisch en na die ervaring ben ik altijd blijven verlangen naar het onbekende, naar andere culturen en onbegrensde avonturen.

Fast forward. In huize Veldkamp ging het tijdens de middelbareschool-tijd vooral over geschiedenis, politiek en over de Tweede èn Eerste Wereldoorlog. Moeder Anne was wethouder in Heeze en actief lid van het illustere gezelschap ‘The Western Frontier Association’ dat jaarlijks naar de slagvelden en loopgraven uit WOI gaat. Geen vakantie in Frankrijk voor Anne zonder een bezoek aan de Somme of Verdun.
Deze wereldse onderwerpen boeiden me maar matig. Ik werd vooral in beslag genomen door verliefdheden, schoolperikelen, uitgaan (de Rode Tomaat in Geldrop; het Stratumseind in Eindhoven) en door de prangende vraag ‘wat draag ik dit jaar tijdens carnaval?’

Toch werd er tijdens die gesprekken thuis een zaadje geplant. In 1984 keerde ik terug naar Amsterdam om uiteindelijk Internationale Betrekkingen te studeren aan de faculteit Politicologie. Daarna volgde ik de Postdoctorale Opleiding Journalistiek aan de Erasmus Universiteit.

Japan en China

Ik wilde het vak leren in Nederland maar hoopte ooit correspondent te worden. Op het avontuur uit mijn jeugd móest een vervolg komen. Door een uitzending van het programma Zomergasten met in de hoofdrol de bevlogen correspondent Jacqueline De Gier - standplaats Turkije - werd die wens alleen maar sterker.
Vooral Azië trok aan me als een magneet na reizen door Nepal, India, Birma en Indonesië. Het leek er steeds niet van te komen maar in 2005 kreeg mijn man Bert een baan aangeboden in Japan en vertrokken we met onze zoons Jim en Vic dan toch naar de andere kant van de wereld.
We bleven vier jaar in Japan en verhuisden daarna naar China. We woonden in de metropolen Tokyo en Shanghai en ik me voelde me in beide steden - altijd opwindend - als een vis in het water. Ik wil die zes jaar buitenland niet verheerlijken, het was zeker niet altijd even makkelijk en leuk, maar 'leven in een avontuur' is vrij verslavend.
Ik bleef me verwonderen in Japan en China - twee uitersten - en putte in die landen uit een oneindige bron van verhalen. De taalbarrière was soms onhandig. Ik werkte met goede fixer/vertalers maar raakte zo nu en dan toch lost in translation. Een geanimeerd gesprek van tien minuten tussen de vertaler en de geïnterviewde kon zomaar eindigen met de samenvatting ‘she said yes!’

Werken in China was niet zonder risico’s. Niet zozeer voor mij als wel voor mijn vertalers. En voor de mensen die je sprak. Alle journalisten en hun medewerkers werden in de gaten gehouden en geïntimideerd als een publicatie ‘een gevoelig onderwerp’ betrof. Dat nam vooral onder president Xi Jinping ernstige vormen aan.
In 2014 - ik woonde inmiddels weer in Amsterdam - ging ik met een vriendin naar Tibet als toerist. Binnen 24 uur kreeg onze gids een telefoontje en werden we in de hoofdstad Lhasa van de straat geplukt door de autoriteiten. Ze waren in mijn verleden gedoken.
Nadat ik wel tien keer had benadrukt dat ik echt geen journalistieke activiteiten zou verrichten, mochten we blijven. Onze gids was in paniek. Toch besloot hij met ons door te gaan, mits we ons precies aan zijn reisschema zouden houden. Aan de autoriteiten moest hij steeds een gedetailleerd dagprogramma doorgeven. Ook werden we een week lang gevolgd door twee 'agenten' die zelfs in het basecamp van de Mount Everst, midden in de nacht controleerden of we nog lagen te slapen in onze yurt. Het was pure intimidatie.

China, Japan en Taiwan blijven me fascineren, ook zoveel jaar na terugkomst. In 2017 verscheen mijn boek ‘Vrijhaven Shanghai’, over de roemruchte geschiedenis van de stad die ook een toevluchtsoord was in WOII voor zo'n 20 duizend joden uit Europa.
Zolang ik de mogelijkheid heb, blijf ik schrijven over de regio. Op deze site staat een verzameling van mijn artikelen, foto’s, persoonlijke verhalen en radioreportages die ik de moeite waard vind. Het is een weerslag van mijn leven als journalist.
Ik hoop er nog veel producties aan toe te voegen. Nieuwe buitenlandse avonturen lonken. Altijd. 

Genealogie: Maarten Mooij is de opa van Jacob Olie. Jacob O. is de overgrootvader van Hans Veldkamp, mijn vader
Jacob Bakker is de opa van Anne Veldkamp-Holtrop, mijn moeder

Lees hier mijn artikel over Commandeur Maarten Mooij en Spitsbergen toen en nu
https://www.joanveldkamp.com/index.php?mid=publicaties&p=466

Lees hier het artikel over Jacob Olie, dat ik schreef samen met mijn nicht Fenneken
https://www.joanveldkamp.com/index.php?mid=publicaties&p=319